IJshockey
Een ijshockeyteam bestaat uit maximaal 22 spelers, waarvan er 6 tegelijk op het ijs staan (een keeper en vijf veldspelers. IJshockeyers moeten drie dingen tegelijk uitvoeren: schaatsen, de puck spelen en snel reageren op wisselende spelsituaties. Dat is natuurlijk heel moeilijk en zwaar. De spelers worden daarom ook regelmatig gewisseld. IJshockey is namelijk zo inspannend, dat zelfs de allerbesten het niet veel langer dan een aantal minuten achter elkaar volhouden. Alleen de goalie blijft meestal de hele wedstrijd in zijn goal.
|
De wedstrijden bestaan uit drie perioden van elk 20 minuten schone tijd, d.w.z. bij iedere overtreding of spelonderbreking wordt de klok stilgezet. Tussen de perioden is telkens een pauze van 15 minuten.
Het rubberen schijfje waarmee gespeeld wordt heet een puck. Iedere speler gebruikt een stick om de puck in het doel van de tegenstander te krijgen. De spelers zijn door hun uitrusting heel goed beschermd. Blessures en ongelukken komen niet zo vaak voor. Tijdens elke training en elke wedstrijd is iedere speler verplicht om een complete uitrusting te dragen: ijshockeyhelm met gezichtsmasker, gecombineerd borst- schouderpantser (body-protector), keelband, elleboogbeschermers (elbows), handschoenen, tok, ijshockeybroek en beenbeschermers (legguards). |
IJshockey is net als bijvoorbeeld rugby een contactsport waarin lichaamscontact is toegestaan. Maar dat betekent natuurlijk niet dat je elkaar zomaar mag beuken. Er zijn strenge spelregels voor ijshockey. Het is bijvoorbeeld streng verboden om met je schaats naar een tegenstander te trappen of te vechten. Boosdoeners belanden altijd op de strafbank of worden voor een aantal wedstrijden geschorst.